KUNST VAN HET KNOPEN


Eigenschappen

Het Perzische tapijt is een aaneenschakeling van miljoenen veelkleurige, dicht tegen elkaar liggende knopen die prachtige tekeningen, bloemenmotieven of geometrische vormen uitbeelden die getuigen van een zeer grote verbeelding en creativiteit.

Het Oosterse tapijt is volledig met de hand geknoopt.

Een handgeknoopt tapijt heeft de volgende onderdelen:


a) de Kettingdraden: Bestaan uit verticale, evenwijdige draden die langs beide zijden van het weefgetouw worden gespannen.

b) de knoop: het wordt gevormd door toevoeging van een wollen draad op twee kettingdraden.

c) de inslagdraden: bijna altijd van katoen,worden tussen twee knopenrijen geweven.

d) de pool: is het bovenkant van het tapijt: die is gemaakt uit korte draden die rond de kettingdraden worden geknoopt. Hiervoor wordt meestal wol gebruikt. De knopen worden altijd in rijen over de hele breedte van het tapijt geplaatst maar nooit in de hoogte.

e) zijkanten: het zijn zomen die geplaatst zijn in wol langs beide zijden van het tapijt om die te versterken.

f) kilim: wordt geweven tussen de kettingdraden en de inslagdraden aan beide uiteinden van het tapijt.

g) de franjes: zijn de zichtbare kettingdraden aan beide uiteinden van het tapijt.


De ambachtelijke tapijten worden geweven op een horizontaal of een verticaal weefgetouw. In beide gevallen bestaat het weefgetouw uit een kader waarop de kettingdraden worden gespannen waarrond vervolgens de knopen worden gelegd.

Het horizontale of nomadenweefgetouw (waterpasse schering) : dit weefgetouw bevindt zich net boven de grond en bestaat uit twee evenwijdige houten latten (kettingbomen) waarvan de uiteinden op paaltjes rusten die in de grond steken. Nomadenvolkeren geven de voorkeur aan dat soort weefgetouw omdat het gemakkelijk kan gedemonteerd worden. De wever zit op het reeds geweven gedeelte en verplaatst zich naarmate zijn werk vordert.

a: balk
b: kettingdraad
c: de plaats van de wever
d: wollen draad die de pool van het tapijt vormt
e: opgerolde kettingdraden

Het verticale weefgetouw (verticale schering) : op dit weefgetouw worden de kettingdraden rond de twee kettingbomen gelegd die worden ondersteund door twee verticale balken. Met dit soort weefgetouw moeten de wevers voortdurend hun stoel verhogen naarmate hun werk vordert. Dit probleem wordt omzeild door het verticale weefgetouw dat onderaan is uitgerust met een beweegbare rol. Hier wordt het tapijt langzamerhand opgerold op de onderste kettingboom. Er bestaat nog een derde soort verticaal weefgetouw met draaiende rollen en een blokkeringssysteem. De kettingdraden worden op de bovenste rol opgerold en wanneer het tapijt te hoog komt, deblokkeert de wever het systeem zodat zijn werk automatisch op de onderste rol wordt opgerold. Dit weefgetouw wordt gebruikt voor de vervaardiging van zeer lange tapijten.


a: balk
b: kettingdraad
c: de plaats van de wever
d: wollen draad die de pool van het tapijt vormt
e: opgerolde kettingdraden


Het leren weven

Sinds mensenheugenis weven Aziatische vrouwen thuis tapijten. Zodra kleine meisjes een zekere handigheid hebben, wordt hun de techniek aangeleerd. Over het algemeen proberen ze eerst op miniatuurweefgetouwen. Zodra ze de techniek voldoende beheersen, werken ze samen met hun moeder, hun grootmoeder of andere familieleden die hun de motieven aanleren. Op tienjarige leeftijd hebben ze de techniek volledig onder de knie maar uiteraard behelst de tapijtweefkunst meer dan het weven zelf. Ze zullen ook nog andere vaardigheden moeten aanleren zoals het sorteren van de wol, het ontwarren, het twijnen, het opspannen van de kettingdraden op het weefgetouw en het scheren van het afgewerkte tapijt. Zodra ze dat allemaal beheersen, kunnen ze een volledig tapijt maken zonder het huis te verlaten.

De basistechnieken die worden gebruikt door de weefsters van de nomadenstammen zijn dezelfde als die van de thuisknopers. Het grootste verschil zit in het weefgetouw. De nomaden gebruiken een horizontaal weefgetouw, de thuisknopers en dorpsateliers verkiezen een verticaal weefgetouw.


Grondstoffen

Het Oosterse tapijt wordt vervaardigd uit wol, zijde en katoen.
Wol en zijde worden voornamelijk gebruikt voor de pool van het tapijt. Voor de ketting- en inslagdraden wordt meestal katoen gebruikt. Men verkiest over het algemeen schapenwol hoewel nomadenstammen ook wel eens werken met geiten- of kamelenwol.

De kwaliteit van de wol verschilt naargelang van de verschillende delen van de vacht. De wol wordt met de hand gesorteerd, een taak die handigheid en ervaring vereist. De kwaliteit hangt voornamelijk af van de lengte en de fijnheid van de draden. Het klimaat, de weilanden, de leeftijd van de dieren, het scheerseizoen en het geschoren deel zijn belangrijke factoren die een invloed hebben op de kwaliteit van de vacht.
Zomer- en winterwol van mindere kwaliteit dienen voor het vervaardigen van vilt.

Overal in Azië treft men manuele spinnewielen aan. Deze vrouw gebruikt een mooi model voor het spinnen van de gekaarde wol (de kaardwerktuigen en de wol liggen voor haar op de grond).

 

Het spinnen van de wol. De wolstrengen van de gekamde wol zijn rond de pols van de weefster gedraaid. Met de andere hand trekt ze een regelmatige draad terwijl de spoel draait.

 

Deze vrouw is wol aan het twijnen. Ze laat het instrument in tegenovergestelde richting draaien. Dit werk wordt meestal uitgevoerd met een spinnewiel.


De kleurstoffen

De natuurlijke kleurstoffen

De Perzische tapijten staan bekend om hun prachtig kleurenpalet. Vroeger gebruikte men uitsluitend natuurlijke kleurstoffen van dierlijke of plantaardige oorsprong of zelfs afkomstig van insecten.
Het verven is een zeer delicaat en langdurig proces. Het te kleuren materiaal wordt eerst te weken gelegd in een bad met een aluinconcentratie die als beitsmiddel dient. De meest gebruikte pigmenten zijn :

  • het rood afkomstig van de wortels van de meekrap die men in het wild aantreft in grote delen van Perzië, van insecten zoals de schildluis en van bepaalde woestijnbloemen.
  • het geel verkregen uit de wouw, wijnbladeren, de schil van de granaatappel en saffraan.
  • de zeer donkere, bijna zwarte tinten werden verkregen uit de indigokorsten die zich op de wanden van de kuipen vormen waarin de kleurstof ligt te gisten
  • het bruin verkreeg men uit de bast van noten of uit eikenschors en uienschillen.
  • het groen werd vervaardigd uit een mengeling van geel en blauw met kopersulfaat


De natuurlijke kleur van de wol zorgde voor de grijze en kastanjebruine tinten, die men echter op basis van notenbolsters vervaardigde.

Ondanks het feit dat de drie basiskleuren (rood, blauw en geel) afzonderlijk bestaan is het niet mogelijk om alle kleurencombinaties te maken omdat vele kleurstoffen moeilijk met elkaar te vermengen zijn door de grote verschillen in het basismateriaal.

Bij het kleuren met natuurlijke kleurstoffen speelt de behendigheid en de kennis van de verver een grote rol evenals het soort beitsmiddel en de samenstelling en hardheid van het water.

Perzische tapijten kenmerken zich vaak door een licht en soms zelfs vrij opvallend kleurverschil. Al naargelang van hoe men het bekijkt, kan men dat beschouwen hetzij als een kwaliteit hetzij als een afwijking. De kleurbanen die zich op het tapijt aftekenen noemt men abrash. Vooral op oude tapijten vindt men die kleurverschillen vaak terug. Dit is het bewijs dat het tapijt werd gekleurd met plantaardige kleurstoffen. Het is immers heel moeilijk om met natuurlijke pigmenten tweemaal identiek dezelfde kleur te maken.

De synthetische kleurstoffen

Het werken met plantaardige kleurstoffen is delicaat en vergt veel tijd. Het is dus begrijpelijk dat men tegenwoordig naar snellere methoden grijpt die beter beantwoorden aan de hedendaagse vraag.

De eerste synthetische kleurstoffen dateren uit het midden van de 19de eeuw. Ze werden in Engeland ontdekt door William Henry Perkin. Aniline is een vloeistof verkregen uit steenkolenteer (door de destructieve distillatie van organische stoffen zoals hout, turf, steenkool) die wordt gebruikt om wol te kleuren. Kleurstoffen op basis van aniline werden al vrij snel rond 1870 in Turkije en Perzië ingevoerd. Ze kenden een enorm succes door hun gunstige prijs en hun glans maar bleken zeer onstandvastig. Ze verliezen snel hun glans en hun kleur (geel wordt groenachtig bruin, rood wordt paars en blauw wordt grijsbruin). Vandaag worden er geen kleurstoffen op basis van aniline meer gebruikt bij het verven van wol.

De meest gebruikte kleurstoffen voor wol zijn de chromapigmenten die voor het eerst in Europa werden vervaardigd in de jaren twintig. Ze hebben uitstekende eigenschappen : ze zijn stabieler dan de meeste natuurlijke kleurstoffen, ze verkleuren niet, ze zijn niet zo gevoelig voor licht en tasten de wol niet aan. Ze worden algemeen gebruikt in alle tapijtenproducerende landen.

Toch werden zij verlaten rond 1990 ten behoeve van zuren of metaal kleurstoffen.

 


De knopen

Men onderscheidt twee soorten knopen : de ghiordes of turkbaff, en de senneh of farsbaff. Het is juister om de benamingen turkbaff en farsbaff te gebruiken omdat ze verwijzen naar de streken waar die knopen het vaakst gebruikt worden.

De turkbaff, of Turkse knoop (symmetrische knoop) wordt voornamelijk gebruikt in Turkije en in de Kaukasus. De farsbaff of Perzische knoop (assymetrische knoop) wordt vooral in Perzië gebruikt. Het is trouwens merkwaardig te moeten vaststellen dat in het stadje Senneh (of Sanandaj), dat zijn naam heeft gegeven aan de Perzische knoop, de tapijten geknoopt worden met de Turkse knoop.

Bij de Turkse knoop, wordt de woldraad rond twee kettingdraden gelegd in twee lussen waarbij de uiteinden tussen de twee draden uitsteken.
De Perzische knoop wordt met één lus rond één van de twee kettingdraden gelegd zodat er naast elke kettingdraad het uiteinde van een van de woldraden uitsteekt (pool). De Turkse knoop is iets steviger dan de Perzische knoop, die op zijn beurt dan weer beter geschikt is voor een strakke weef- en knooptechniek.

Om te weten welke knoop werd gebruikt (de Turkse of de Perzische), duwt men de pool weg zodat de knopenrij zichtbaar wordt.
Bij de turkbaff steken de twee uiteinden uit de lus van de knoop. In de farsbaff daartegen, steekt er een van de uiteinden uit.

 

Tibetaanse knoop

De Tibetaanse knoop wordt alleen gebruikt in Tibet, Nepal en West-China. Voor de ketting wordt een metalen staaf geplaatst en de strengen van het tapijt worden om deze staaf gebonden, wat dus de hoogte van de pool bepaalt. Vervolgens worden de fluwelen draden afgesneden.

 


Schering en inslag

De verticale draden die tussen de twee uiteinden van het weefgetouw zijn gespannen noemt men de schering (of kettingdraden). Daarrond worden de knopen van de pool gelegd. De kettingdraden zijn over het algemeen van katoen. Bij nomadentapijten zijn de kettingdraden echter van wol en soms zijn ze zelfs van zijde wanneer het om volledige zijden tapijten gaat.

De franjes van het tapijt zijn eigenlijk de uiteinden van de kettingdraden. De inslag wordt gevormd door een of meerdere dwarse draden. Over het algemeen zijn het er twee (een losse en een gespannen draad) die tussen twee knopenrijen worden geweven. Net zoals de kettingdraden kunnen de inslagdraden van katoen, wol of zijde zijn. De inslagdraden dienen om de evenwijdige knopenrijen aan te spannen en aan het tapijt een zekere stevigheid te geven. Daartoe worden de inslagdraden tegen de knopenrij aangedrukt met een speciale kam.

  • De kettingdraden, meestal van katoen, bestaan uit verticale, evenwijdige draden die langs beide zijden van het weefgetouw worden gespannen.
  • De inslagdraden, bijna altijd van katoen, worden tussen twee knopenrijen geweven.
  • De pool is de bovenkant van het tapijt : die is gemaakt uit korte draden die rond de kettingdraden worden geknoopt. Hiervoor wordt meestal wol gebruikt. De knopen worden altijd in rijen over de hele breedte van het tapijt geplaatst maar nooit in de hoogte.


Het knopen

Eerst wordt er aan het onderste gedeelte van het tapijt een zoom geweven. De wever haalt een aantal inslagdraden doorheen de vertikaal gespannen kettingdraden tot hij een stevige rand verkrijgt (kelimweefsel). Die zorgt voor de stevigheid van het tapijt en verhindert dat de knopen loskomen.

Zodra de zoom klaar is, begint het eigenlijke weven. De woldraden worden rond de kettingdraden geknoopt waardoor de pool ontstaat. De knopen (turkbaff of farsbaff) worden telkens rond twee kettingdraden gelegd over de hele breedte van het tapijt. Na het leggen van de knoop, knipt de wever de woldraad af op ongeveer 4 cm van de knoop en trekt de uiteinden naar beneden toe en trekt de knoop aan en bepaalt daarmee de poolrichting van het tapijt. Een Perzisch tapijt heeft altijd een lichtere en een donkere kant naargelang van de kijkrichting en de lichtinval op de pool.

 

 

Als een knopenrij klaar is, wordt een inslagdraad afwisselend boven en onder de kettingdraden geweven.

Na het leggen van de inslagdraad, wordt de knopenrij nog eens aangetrokken voor men aan de volgende knopenrij begint. Om de 4 à 6 knopenrijen (soms zelfs na elke knopenrij) wordt de pool een eerste keer geschoren. Bij het knopen werden de uiteinden immers op een bepaalde lengte afgeknipt.

Het ligt voor de hand dat de prijs van een tapijt afhangt van de tijd die nodig was om het te weven, m.a.w. van de knopendichtheid. Het knopen gebeurt in een snel tempo. Een ervaren wever haalt een gemiddelde van achtduizend knopen per dag. Dat is vrij veel ook al vertegenwoordigt dat slechts een kleine oppervlakte van het tapijt. Aan een tempo van tienduizend knopen per dag (wat een maximum is) heeft een arbeider vijf maanden nodig om een tapijt van twee meter op drie te vervaardigen van een middelmatige kwaliteit van 2500 knopen per vierkante decimeter. Na een hele dag ononderbroken arbeid, is het weven slechts met 2 cm over de hele breedte opgeschoten. Met een knopendichtheid van slechts 500 knopen per vierkante decimeter, zou het tapijt maar 1 maand arbeid vergen.

Om een Perzisch tapijt volledig tot zijn recht te laten komen, is het belangrijk dat men het in de beide richtingen uitprobeert tot men de gewenste lichtinval verkrijgt.

De nomadenwever volgt geen kleuren- of tekeningenpatroon. Hij laat zich meestal leiden door zijn instinct of door de traditie. Hij vertrekt dus vanuit een algemeen idee waarbij hij rekening houdt met het gewenste formaat, de symbolen die hij erin wenst te verwerken en de kleuren waarover hij beschikt.
De rest laat hij over aan zijn verbeelding, zijn handigheid en zijn creativeit.

Zowel in de familie- als stadsateliers baseert men zich altijd op een plan. De tekening wordt op een geruit karton overgezet waarbij elk vierkantje een knoop voorstelt.

Wanneer de wever alleen werkt, plaatst hij het karton voor zich op het weefgetouw. Maar als meerdere wevers samenwerken, is een van hen belast met het voorlezen van het aantal knopen. Bij het bezoeken van een Perzisch dorp hoort men vaak vanuit de huizen de eentonige en ononderbroken litanie : " Een rode knoop, twee blauwe knopen, drie rode knopen ". Het is de stem van het familiehoofd dat samen met zijn zoon aan eenzelfde tapijt werkt, waarbij beiden een helft voor hun rekening nemen. Knoop per knoop neemt het tapijt stilaan vorm aan. In ateliers die met veel personeel werken, wordt het werk geleid door de ustad (meester) die luidop de geschreven instructies voorleest. Hij leidt de productie en komt persoonlijk tussen bij delicate handelingen.

Het tapijt eindigt zoals het begonnen is, met een zoom. Na de laatste knopenrij worden meerdere inslagdraden door de kettingdraden gehaald waardoor het tapijt stevigheid verkrijgt. De kettingdraden die langs beide kanten uitsteken worden hetzij opgerold, hetzij tot franjes geknoopt. Zodra het tapijt van het weefgetouw wordt gehaald, wordt het voor de laatste keer geschoren en vervolgens gewassen.


Het scheren

Wanneer het tapijt klaar is, wordt de pool definitief geschoren. Dit delicate werk wordt altijd toevertrouwd aan een specialist. Bij een fijngeweven tapijt wordt de pool zeer kort geschoren. Bij tapijten met een kleinere knopendichtheid, wordt de pool minder kort afgeschoren omdat anders de lossere structuur van het tapijt zichtbaar zou worden.
De lengte van de pool wordt ook bepaald door de plaatselijke gebruiken of de vraag van de markt. Nomaden verkiezen een hogere pool terwijl de vaklieden in stadsateliers de pool zeer kort afscheren. De Amerikaanse markt, die momenteel een grote invloed heeft op de Perzische productie, verkiest dan weer een middelhoge pool.


Het wassen

Dankzij het wassen wordt het tapijt soepel en de kleuren opnieuw helder. Vervolgens wordt het tapijt in de zon te drogen gelegd waarbij de kleuren voor een laatste keer op de proef worden gesteld.

Na het drogen wordt de pool ontward tussen elke knopenrij door in het verlengde van de kettingdraden. Dit gebeurt met een kegelvormig voorwerp met vier zijden.